Noordrijn-Westfalen in het Romeinse Rijk
Het gebied op de linkeroever van het huidige Noordrijn-Westfalen behoorde gedurende ca. 500 jaar tot het Romeinse Rijk - van de verovering door Caesar in 55 v. Chr. tot 459/461 n. Chr., toen Keulen door de Franken werd ingenomen.
Vóór de Romeinse bezetting maakte Noordrijn-Westfalen deel uit van het zogenaamde Germania magna (‘Groot-Germanië’).
Tijdens de Romeinse tijd werd Noordrijn-Westfalen beheerd door verschillende Romeinse bestuurseenheden. Aanvankelijk behoorde het tot de provincie Gallia Belgica. Vanaf 16 n. Chr. viel het onder het legergebied ‘exercitus Germania inferior’.
Pas rond 85 n. Chr. vormde het huidige Noordrijn-Westfalen met delen van Nederland, België en een stuk van Rijnland-Palts samen de provincie Neder-Germanië (Germania inferior). De hoofdstad en zetel van de provinciestadhouder was Colonia Claudia Ara Agrippinensium (CCAA), het huidige Keulen.
Vóór de Romeinse verovering leefden in wat nu Noordrijn-Westfalen is een aantal stammen en volkeren die over het algemeen als Germanen worden aangeduid. Het begrip ‘Germanen’ werd in 80 v. Chr. voor het eerst gebruikt door de Griekse schrijver Poseidonios van Apameia. In de tijd van Caesar noemde zich wellicht een kleine stam rechts en links van de Neder-Rijn zo.
In zijn commentaren over de Gallische oorlog gebruikt Caeser de term ‘Germanen’ voor de vele verschillende bevolkingsgroepen die in de gebieden ten oosten van de Rijn en tussen Noordzee, Oostzee, de Wisła en de Donau leefden. Hij maakte ze door middel van zijn geschriften bekend.
Deze ‘Germaanse’ groepen hadden geen gemeenschappelijke staat, maar identificeerden zich volgens hun respectieve stamgemeenschap en voerden vaak oorlog onder elkaar.
Het is niet zeker of de namen en indelingen van de stammen die ons zijn overgeleverd, werkelijk gebruikt werden. Het zouden ook Romeinse benamingen kunnen zijn. Niet alle stammen die in de antieke schriftelijke bronnen werden genoemd, bestonden tegelijkertijd. Sommige gingen bovendien op in grotere verbanden of in elkaar. De grenzen van de schriftelijk overgeleverde stamgebieden kunnen archeologisch niet worden bewezen. In plaats daarvan delen de archeologen de afzonderlijke groepen in op grond van regionale overeenkomsten, bijvoorbeeld op basis van nederzettings- en huisvormen of alledaagse voorwerpen. Op grond hiervan kan de inheemse bevolking cultureel worden opgedeeld in de Noordzee-Germanen, de Rijn-Wezer-Germanen of de Elbe-Germanen.
Voor zijn invasie in het toenmalige vrije Gallië (later gedeeltelijk Germanië) in 58 v. Chr. noemt Caeser in zijn commentaren over de Gallische oorlog een vermeende samenzwering van de Belgen als motief. Tegelijkertijd streefde hij blijkbaar het doel na, om alle gebieden tot de Rijn voor Rome te veroveren. De mogelijkheid om door de veroveringen nieuwe hulpbronnen aan te boren en winst te maken, was vast en zeker een minstens zo belangrijke reden. Behalve slaven leverden de veroverde gebieden bodemschatten op zoals ijzer, lood, zink, tufsteen en grauwacke, hout en op de lange termijn landbouwoverschotten om het leger te bevoorraden.
Wat de Romeinen aan alle inwoners van Noordrijn-Westfalen hebben nagelaten, valt niet alleen te zien, maar ook te proeven:
kers, meloen, pruim, perzik, vijg, zoete gekweekte appel- en peersoorten maar ook specerijen zoals dille en peterselie brachten de Romeinen naar het koude noorden.
Iets verder richting zuiden, in Rijnland-Palts, groeit nu al bijna tweeduizend jaar de Riesling als oude ‘Romeinse druif’.
Het inheemse spelt kende de Romein aanvankelijk niet, maar viel al snel in de smaak.
Overblijfselen van Romeins woon- en leefcomfort kan men tegenwoordig in Noordrijn-Westfalen op veel locaties bewonderen - maar we hebben er hard voor moeten werken om ze zelf weer te kunnen gebruiken:
stromend water, (warme) (zwem)baden, het met water doorgespoelde toilet en de (centrale) (vloer)verwarming zijn gemakken die na het einde van de Romeinse tijd voor veel mensen in Noordrijn-Westfalen pas zo'n 1500 jaar later beschikbaar waren. In sommige gevallen was dit zelfs pas na de Tweede Wereldoorlog het geval.
Net als wij wilden ook de Romeinen hun bestemming het liefst zonder omwegen bereiken; Veel van de straten in Noordrijn-Westfalen lopen ook nu nog gedeeltelijk over oude Romeinse wegen - vaak kaarsrecht en zonder grote hellingen van de ene plaats naar de andere. Vroeger al waren de wegen uitstekend uitgebouwd en goed bewegwijzerd. Op regelmatige afstanden waren er rustplaatsen inclusief ‘tankstation’ (een mogelijkheid om van paard te wisselen).
Toegegeven: al deze verworvenheden waren gebaseerd op technieken uit het oude Griekenland - maar de verdere ontwikkeling door Romeinse ingenieurs, bouwvakkers, legionairs en ambachtslieden valt tot op heden niet te onderschatten!
Tijdens de Gallische oorlogen verovert Gaius Julius Caesar in 58–51 v. Chr. het gebied tot aan de Rijn door de Eburonen-stam grotendeels uit te roeien. Deze nieuwe riviergrens wordt echter nog niet verder uitgebreid. De veroverde gebieden worden aan de bestaande provincie (bestuurlijke eenheid) Gallia Belgica toegewezen.
Waarschijnlijk vanaf 19 v. Chr. vorderde de uitbreiding van het Romeinse grensgebied aan de Nederrijn. Stadhouder Marcus Vipsanius Agrippa laat een netwerk van lange-afstandswegen aanleggen en hervestigt de stam van de Ubiërs van de rechter- naar de linkerkant van de Rijn. Als hoofdkwartier stichtte hij er in 7 v. Chr. het oppidum Ubiorum en vestigde er een Romeins bestuur.
Om de Rijngrens te beveiligen, richt de Romeinse veldheer Nero Claudius Drusus, de broer van de latere keizer Tiberius, in 13/12 v. Chr. de kampen Bonna (Bonn, Asciburgium (Moers-Asberg), Novaesium (Neuss) en Vetera (Xanten) op.
De hervestiging van 40.000 Germanen (waarschijnlijk Sugambriërs) van de rechter Rijnoever naar het gebied tussen Krefeld en Kleve brengt verdere politieke stabilisatie aan de Neder-Rijn.
Bij hun pogingen om ook het gebied rechts van de Rijn tot de Elbe bij het Romeinse Rijk in te lijven, rukken de Romeinen op langs de Lippe en de Hellweg.
Aan de hand van bouwhout wordt het dubbele legioenskamp van Oberaden (stad Berkamen) op 11 v. Chr. gedateerd. Een klein fort aan de oever in Beckinghausen (Lünen) zorgde voor de bevoorrading over de Lippe. De bouw van marskampen bij Holsterhausen (Dorsten) en Haltern am See wordt ook op dezelfde tijd geschat. Het kamp van Bielefeld-Sennestadt wordt gedateerd op de tijd rond de geboorte van Christus. Waarschijnlijk in het jaar 4 n. Chr. wordt het Romeinse kamp Anreppen opgericht, dat als winterkamp zou kunnen hebben gediend voor de veldheer Tiberius.
De verpletterende nederlaag van de Romeinse bevelhebber Publius Quinctilius Varus bij de slag tegen de Cherusk Arminius in 9 n. Chr, waarschijnlijk bij Kalkriese bij het Wiehengebergte, maakt een einde aan de heerschappij van de Romeinen op de rechteroever van de Rijn. Strafexpedities van de Romeinse veldheer Germanicus tussen 11 en 16 n. Chr. tegen de Germanen leiden weliswaar tot een korte herovering van het gebied dat na de Varusslag verloren was gegaan, maar kunnen de gebieden rechts van de Rijn niet blijvend pacificeren. Keizer Tiberius breekt de veldtochten af en roept de Rijn uit tot grens tussen de Romeinen en Germanen.
Met de definitieve vaststelling van de Rijn als grens wordt de latere provincie Neder-Germanië in 16 n. Chr. een eigen legerdistrict. In Noordrijn-Westfalen bleven vier legioenen gestationeerd. Eén in de kampen van Neuss en Bonn en twee in Vetera/Xanten.
In het jaar 50 n. Chr. verheft keizer Claudius het oppidum Ubiorum tot Colonia (stad met Romeins burgerrecht) Claudia Ara Agrippinensium (Keulen). In de omgeving van de CCAA ontstaan talrijke landgoederen.
Bij een opstand veroveren de Bataven in 69 n. Chr. de legerkampen Vetera (Xanten), Novaesium (Neuss) en Bonna (Bonn). De Romeinen hebben meer dan een jaar nodig om de opstand neer te slaan.
Nadat de situatie zich gestabiliseerd had, ontstond uit het legergebied rond 85 n. Chr. de provincie Neder-Germanië. Tegelijkertijd wordt de provincie Opper-Germanië (delen van Zuidwest-Duitsland, Frankrijk en Zwitserland) met als hoofdstad Mogontiacum (Mainz) opgericht. Om de beide provincies en de provincie Raetia (noordwestelijk Alpengebied, noordelijk Alpenvoorland) te beschermen, starten de Romeinen met de versterking van de grens door bouwsels (grensgedeelten Nedergermaanse Limes en Boven-Germaans-Raetische Limes).
De provincie Neder-Germanië beleeft vanaf het einde van de 1e eeuw een opleving. De provinciehoofdstad Keulen wordt uitgebreid. Rond 89/90 n. Chr. wordt het deel van de stadsmuur aan de Rijnzijde gebouwd en de Eifelwaterleiding naar Keulen aangelegd. Rond het jaar 100 n. Chr. stichtte keizer Trajanus de Colonia Ulpia Traiana (CUT) bij Xanten. Tot 230 n. Chr. schijnt het leven in Noordrijn-Westfalen overwegend vreedzaam te zijn geweest. In het jaar 212 n. Chr. krijgen alle vrijgeboren inwoners van de Romeinse provincies met de ‘Constitutio Antoniana’ het Romeinse burgerrecht.
Vanaf 233 n. Chr. ontstaat er onrust in Raetia en Opper-Germanië als gevolg van invallen van de Germanen. In de jaren 259/260 n. Chr. geven de Romeinen de Boven-Germaans-Raetische Limes op en trekken zich terug achter de Rijn en de Donau. Verdere invallen van de Germanen in Opper-Italië leiden tot de bouw van de Aureliaanse Muur in Rome in 270 n. Chr.
Ook in de provincie Neder-Germanië zijn vanaf het midden van de 3e eeuw n. Chr. talrijke veldtochten van Germanen aangetoond. In 275 n. Chr. verwoesten Germanen grotendeels Colonia Ulpia Traiana en het fort Vetera II bij Xanten. Vele nederzettingen worden in deze tijd beveiligd met muurversterkingen en burgi (lat. burgus = wachtpost). Talrijke villae rusticae (lat. villa rustica = landgoed) worden met de grond gelijk gemaakt.
Rond 300 n. Chr. wordt de provincie Germania inferior in het kader van bestuurshervormingen omgedoopt tot de provincie Germania secunda.
Vanwege de voortdurende dreiging en de verwoesting van hele gebieden door de Germanen worden in deze periode in het Rijnland nieuwe forten gebouwd, zoals het fort Tricensimae (Xanten), Divitia (Deutz/Köln) of Haus Bürgel (Monheim).
Een belangrijke verandering voor het leven van de mensen in de Neder-Germaanse provincie was de verheffing van het christendom tot staatsgodsdienst in 380 n. Chr. In 391/392 n. Chr. worden heidense culturen uitdrukkelijk verboden - kennelijk was de nieuwe staatsgodsdienst nog niet algemeen geaccepteerd.
Omdat de conflicten aan de grenzen van het Romeinse Rijk te groot werden, wordt het rijk in 395 n. Chr. opgedeeld in een West-Romeinse en een Oost-Romeinse heerschappij.
Voor de Rijnprovincies brengt dit besluit echter geen verlichting. Vanaf 400 n. Chr. verslechtert de situatie zich voor de provinciale bevolking. Het leger verlaat het Rijnland. Germaanse stammen vallen de Rijnprovincies en Gallië binnen. In 410 n. Chr. wordt Rome door de West-Goten veroverd. In 411 n. Chr. geven de Romeinen de Rijngrens definitief op. Overgebleven Romeinse territoria worden stuk voor stuk ingenomen door de Germaanse vijand. In 459/461 n. Chr. wordt Keulen door de Franken veroverd. Dit betekent het einde van de Romeinse heerschappij aan de Rijn.
In 475 n. Chr. wordt ook Trier ingenomen door de Franken en in 476 n. Chr. komt er een einde aan het West-Romeinse Rijk. De laatste heerser Romulus Augustus wordt afgezet door de Germaanse legerleider Odoaker.